Formules
Berekenen
van percentielen
Interpreteren
van bestaande productafmeting
Samenstellen
van mannen en vrouwen of leeftijdsgroepen
Optellen
en aftrekken van lichaamsmaten
Voorbeelden
oefeningen antropometrie (pdf)
Berekenen
van percentielen
P = gem +/- Z * SD
Het gemiddelde
(gem) en standaarddeviatie (SD) van een lichaamsmaat kan men aflezen
uit de tabel. Met elk percentiel stemt dan een specifieke Z-waarde
overeen. Let hierbij ook op het teken + of -. De percentielen boven
het gemiddelde hebben een positieve Z-waarde, de lagere percentielen
een negatieve. Enkele veel gebruikte voorbeelden:
| P1 = gem. – 2,33 * SD |
P99 = gem. + 2,33 * SD |
|
P2,5
= gem. – 1,96 * SD |
P
97,5 = gem. + 1,96 * SD |
|
P5 = gem. – 1,65 * SD |
P
95 = gem. + 1,65 * SD |
|
P10 = gem. – 1,28 * SD |
P90 = gem. + 1,28 * SD |
|
P20 = gem. – 0,84 * SD |
P80 = gem. + 0,84 * SD |
|
P25 = gem. – 0,67 * SD |
P
75 = gem. + 0,67 * SD |
Voorbeeld:
Een
handvat van een koffer dat 99% van de volwassen mensen kan vasthouden
is:
P99
handbreedte = 83 + 2,33 *
6,9 = 99 mm
Een
toeslag van 2 cm geeft ook de grote hand wat marge. Dus 12
cm.
Wie
nog andere percentielen wil berekenen, kan de overeenstemmende
Z-waarde opzoeken in deze Z-tabel.
Eerst zoek je het gewenste percentiel tussen de getallen in
het midden. De vet gedrukte
cijfers aan de buitenkant geven dan de eenheden en hondersten
van de overeenstemmende Z-waarde.
Voorbeeld:
Percentiel
17 heupbreedte in zit.
In
de Z-tabel ziet men 17,11 wat het dichtst bij 17 ligt. Hier stemt
de Z-waarde - 0,95 mee overeen.
P17
= 387 – 0,95 * 35 = 354 mm

Interpreteren
van een bestaande productafmeting
Z = (X – gem.) / SD
Wanneer
men een bepaalde productmaat (X) kent, kan men het percentiel
van een lichaamsmaat dat hiermee overeenstemt berekenen. Hiervoor
heeft men de Z-tabel
nodig. Aan de buitenzijde leest men in het vetgedrukt de eenheden
en hondersten van de Z-waarde. Vervolgens door de rij en kolom
te combineren, komt men bij een percentiel uit. Let hier op
het teken van de Z-waarde!
Voorbeeld:
Een
man met een lichaamslengte van 1m92 geeft volgende Z-waarde:
Z
= (1920 – 1706) / 94 = + 2,28
In
de Z-tabel vindt men in de rij van 2,2 en de kolom van 0,08 het percentiel
98,87
Dit
wil zeggen dat 98,87% van de bevolking kleiner is.
In
een keuken van 90 cm hoog bevindt laagste punt van de afwasbak zich
op 75 cm.
Het
percentiel van vuisthoogte dat hiermee overeenstemt, bepaalt hoeveel
volwassenen zich zullen moeten bukken.
Z
= (750 – 766) / 43 = - 0,37
Hiermee
stemt percentiel 36 overeen van de vuisthoogte. Dit betekent dat iedereen
die groter is, namelijk 64%, onder zijn vuisthoogte afwast oftwel
zich moet vooroverbuigen in de rug. Hierbij is nog geen rekening gehouden met de schoenzool van 3 cm.

Samenstellen
van mannen en vrouwen of leeftijdsgroepen
gem.A+B = %A . gem.A + %B
. gem.B
SD²A+B = %A . SD²A
+ %B . SD²B + %A . %B . (gem.A –
gem.B)²
Om twee doelgroepen te kunnen
samenstellen, moet men een idee hebben over de grootte ervan. Boven
de 65 jaar zijn er bijvoorbeeld meer vrouwen (58,65%) dan mannen (41,35%).
Let wel, in de formule worden deze percentages geschreven als 0,5865
en 0,4135 ! Bij de volwassen populatie zijn mannen (50,27%) en vrouwen
(49,73%) meer gelijk vertegenwoordigd.
Wanneer men leeftijdsgroepen
wil samenstellen moet men weten dat de volwassenen (77,7%) duidelijk
in de meerderheid zijn tov de ouderen (22,3%).
Deze gegevens van 2004 zijn
te vinden op de site van het Nationaal
Instituut voor Statistiek.
Voorbeeld:
De
gemiddelde lichaamslengte van de Belgische mannen tussen 18 en 65
jaar bedraagt 1766 mm met een standaarddeviatie van 75,4596 mm. Voor
de vrouwen zijn deze waarden respectievelijk 1646 mm en 67,9113 mm.
De gemiddelde lichaamslengte van de totale Belgische bevolking is
dan:
gem.
= 0,5027 * 1766 + 0,4973 * 1646 = 1706,32
SD²
= 0,5027 * 75,4596² + 0,4973 * 67,9113² + 0,5027 * 0,4973 * (1766
– 1646)²
SD²
= 2862,45 + 2293,52 + 3599,90 = 8775,87
SD
= 93,6

Optellen
en aftrekken van lichaamsmaten
gem.A±B = gem.A
± gem.B
SD²A±B = SD²A
+ SD²B ± 2 . r . SDA
. SDB
De correlatiecoëfficiënt
“r” houdt rekening met het verband tussen de lichaamsmaten. Wie groot
is, is daarom nog niet dik. De correlatie zal dan laag zijn. Onderstaande
tabel geeft schattingen voor de relaties tussen lichaamsmaten:
|
|
Lengte |
Breedte |
Diepte |
|
Lengte |
0,65 |
|
|
|
Breedte |
0,30 |
0,65 |
|
|
Diepte |
0,20 |
0,40 |
0,20 |
Voorbeeld:
Voor
het bepalen van de hoogte van een computertafel, moet men knieholtehoogte
samenstellen met de ellebooghoogte in zit. Voor de volwassen populatie
wordt het nieuwe gemiddelde en standaarddeviatie dan:
Gem
= 446 + 244 = 690
SD²
= 26² + 24² + 2 . 0,65 . 26 . 24 = 2063.2
SD
= 45,42
De
gemiddelde afstand tussen grond en ellebogen is 690 mm. Om de tafelhoogte
te bepalen, wordt nog 30 mm voor
de schoenzool bijgeteld. De hoogte van de computertafel komt dan op
72 cm. Om alle werknemers tevreden te stellen, zou deze tafel best
verstelbaar zijn.
P1
= gem. - 2,33 * SD = 690 - 2,33 * 45,42 = 584 mm + 30 (schoenzool)
= 61 cm
P99
= gem. + 2,33 * SD = 690 + 2,33 * 45,42 = 789 mm + 30 = 82 cm
Een
verstelbare tafel van 61 tot 82 cm laat 98% van de werknemers toe
te werken op ellebooghoogte op een bureaustoel met een horizontaal
zitvlak. Dynamische bureaustoelen laten echter toe dat het zitvlak
voorwaarts kantelt. Dit komt best tot zijn recht wanneer de stoel
zich 6 cm boven knieholtehoogte bevindt. De tafel kan daarom best
variëren tussen 61 en 88 cm.